Preek Goudse Glazendienst zondag 20 april 2025 

Preek van ds. David van Veen
St. Janskerk Gouda

Huub Oosterhuis stierf twee jaar geleden op eerste Paasdag. Ik vermoed dat velen zijn naam wel kennen: of wel van één van zijn vele liedjes - zoals hij ze noemde - of anders toch wel als de vader van Tjeerd en Trijntje Oosterhuis. Hij ging als oorspronkelijk katholiek priester zijn eigen weg binnen de Amsterdamse Studentenekklesia, richtte o.a. de Rode Hoed op en had een groot maatschappelijk engagement. Hij werd wel de paus van Amsterdam genoemd. Veel meer is over hem te vertellen, maar velen kennen in ieder geval zijn liedjes die steevast hoog in de top 50 staan van het religieuze lied. Zo staat ‘De steppe zal bloeien’ gebroederlijk naast ‘‘k Stel mijn vertrouwen’ en staat ‘Licht dat ons aanstoot in de morgen’ gezusterlijk naast het lied: ‘Wat de toekomst brengen moge’. En hoewel sommigen van die liederen door de katholieke kerk formeel in de ban zijn gedaan, zijn ze niet meer weg te denken uit de Nederlandse liturgie. Vaak op prachtige melodieën van Antoine Oomen en Tom Löwenthal zoals we ook vandaag mogen genieten. Maar ook al zingen we vandaag liederen van Oosterhuis, het is in die zin geen Huub Oosterhuis-tribute. Het draait hier in dit huis immers om iemand anders en daar zou ook hij het van harte mee eens geweest zijn. Het draait hier namelijk om de Ene en om Jezus de Opgestane zoals wij die leren kennen uit al die vertelde verhalen uit dat eeuwenoude boek.  

Vanmorgen deden er een aantal jonge mensen belijdenis in De Veste. De afgelopen weken hebben zij juist stil gestaan bij die verhalen en bij vragen als Wie is God? Wie is Jezus? Wat mij betreft is een sleutelwoord daarin het woord ‘Bevrijder’ en ik weet ook daarin Huub Oosterhuis aan mijn zijde. God is onze bevrijder. Dat is toch waar die grote verhalen van Uittocht en Ballingschap over gaan?  En ook Jezus zijn naam betekent: Hij die redt, Hij die bevrijdt. En kwam ook Jezus juist niet op voor hen die niet meetelden? Mensen van de rand zette hij weer in het midden en vraagt ons net zo te doen, want alles wat je voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters hebt gedaan, dat heb je voor Mij gedaan. Ook theoloog Stefan Paas wijst datzelfde spoor aan als hij aangeeft dat God altijd de kant kiest van de onderdrukten. Dat moet zelfs de agenda van de theologie bepalen zegt hij. Zelfs aan het kruis zie je dat de stem van de onderdrukker niet het laatste woord heeft. Dat betekent dus dat de blikrichting nooit vanuit de machthebbers is, maar altijd vanuit de onderliggende partij. Daar vinden we God. Daar worden ook wij geroepen te gaan. Dat geeft te denken en niet in laatste instantie voor onze tijd en actualiteit.  

God is dus een God die niet hoog op zijn troon zit zoals machthebbers doen in torens die steeds meer ivoren raken en boven iedere werkelijkheid verheven. Nee, deze God daalt af en dat is precies waar Exodus 3 over gaat. Ik heb mijn volk gezien. Hoe ellendig ze eraan toe zijn. Ik heb hun jammerklachten gehoord, ik weet hoe ze lijden en daarom ben ik afgedaald om hen te bevrijden uit Egypte. En Egypte moet je niet te letterlijk maken. Egypte kun je Bijbels gesproken vertalen met ‘Angstland’. En het Angstland is overal waar mensen worden onderdrukt, geknecht en geketend. Dat Angstland kan paradoxaal dus zelfs daar liggen waar je het beloofde land zou verwachten. Als we ons even in Mozes verplaatsen, dacht hij misschien wel: “Tot nu toe, klinkt het erg goed God. Wat goed en bemoedigend dat u voor ons wilt opkomen. Dat u niet ver weg in een hemel blijft, maar dat u afdaalt, ons hoort, ons serieus neemt. Dat is nog eens een God….” Maar Mozes moet zijn reactie inslikken, want God was nog niet uitgesproken. Want vervolgde God: en daarom: stuur ik jou. Oei, daar hadden we niet gelijk op gerekend. Natuurlijk, mooi dat God de kant kiest van de onderdrukten, maar nu heeft het dus opeens ook met ons, met jou te maken, want zegt God: daarom stuur ik jou. Geloof is dus geen vrijblijvende aangelegenheid, maar is in dienst gesteld worden voor zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid. God daalt af, ja, maar vraagt ook onmiddellijk: doe je mee met Mij? 

En Mozes staat denk ik even met zijn mond vol tanden. Verbijsterd en sprakeloos, daar middenin in de woestijn bij een brandende braambos. Moet ik gaan? Moet ik gaan deelnemen aan deze beweging van bevrijding? Hoe dan? Hoe moet ik tegen machten opstaan zoals die van de farao? Heeft mijn verzet echt zoveel zin? We kunnen ons er van alles bij voorstellen… Dat angstland kan overal liggen en soms wonen ook wijzelf er. Dan zegt Mozes: Nu u mij dan roept bij mijn naam, wie moet ik dan zeggen wie mij gestuurd heeft? Dan vertelt God Mozes zijn naam. Een beetje een vreemde naam zouden wij misschien in eerste instantie zeggen, want de naam van God luidt zoiets als: Ik zal er zijn zoals Ik er zal zijn. Huub Oosterhuis zegt daarover: “Ik zal er zijn zoals Ik er zal zijn’, zegt de Stem, dit is Mijn Naam tot in lengte van tijd. Een naam die vervoeging is van een werkwoord dat geschiedenis betekent. Ik zal er zijn in jouw geschiedenis, als een kracht tot nieuw begin. Een naam als een belofte, een toezegging, en erewoord.” Gods naam is dus een belofte van zijn nabijheid, Hij zal er zijn, ook voor jou, ja, maar tegelijkertijd houdt zijn naam ook iets verborgens. God blijft ook een geheim. God heeft niet een naam zodat je hem kunt opslaan bij je contactpersonen in je telefoon. Nee, God zoekt weliswaar onze vriendschap, maar Hij is ook weer niet ons vriendje om het zo te zeggen. God is nabij, maar is ook de Heilige. Hij blijft en is een geheim. Zoals dat vuur dat brandt, maar tegelijkertijd niet het braambos verteert. Zoals die wolk die het volk in de woestijn voorging: aanwezig, onthullend maar ook verhullend. Of zoals Berkhof dat altijd zo scherp zei: God openbaart zich in zijn verborgenheid. Het is de evangelist Johannes die deze naam van God in zijn evangelie terug laat komen. Zo zegt ook Jezus steeds ‘Ik ben’: Ik ben het licht van de wereld. Ik ben het brood des levens. Ik ben de deur. Ik ben de goede herder. Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Ik ben…..“ Door deze woorden van Jezus wordt duidelijk hoe hij er voor ons wil zijn. Hij wil ons onderhouden als het brood van het leven, hij wil ons verlichten als het licht van de wereld, hij wil als een deur zijn die ons de toegang verschaf tot zijn koninkrijk. Zo ben Ik er voor jullie, zegt Jezus.  Heel nadrukkelijk zegt hij steeds “Ik ben”. Zo verwijst hij naar de Godsnaam “Ik ben die Ik ben” waarmee God zich voorstelde aan Mozes.  
 
En vertelt de evangelist Johannes elders: Vroeger woonde God in de tempel van Jeruzalem, maar nu is Jezus die tempel geworden. Zo dichtbij is God de mens dus gekomen dat Hij ín Jezus onder ons heeft gewoond. Zoek je God in je leven, kijk dan Jezus in zijn gezicht zegt Johannes feitelijk. Nu is dat allemaal mooi opgeschreven door die Johannes en hij weet mooie verbindende lijnen te trekken. Tja, daar zijn theologen voor, maar hoe zit dat dan nu aan het einde van dit grote verhaal? Daar staat opeens toch dat kruis. Dat onvermijdelijke einde. En zelfs in het verhaal van vandaag blijkt toch vooral ook dat Jezus er niet meer is. Ook vandaag de dag is dat nog de grote paradox. Normaliter zit de heilige grafkerk in Jeruzalem bomvol. Het is er soms zelf zo vol dat er mensen sterven in de verdrukking. In grote cirkels draaien de mensen in die grafkerk rondom de crypte waar Jezus begraven zou zijn geweest. Het is in deze dagen een beetje de christelijke variant van hoe de moslims in Mekka om de zwarte Kaba draaien als zij op bedevaart zijn. Toch is de paradox daar in die grafkerk dat wat mensen daar zoeken, er juist niet is. Jezus is daar niet. Juist dáár niet zou ik willen zeggen. Als het verhaal namelijk nu één ding duidelijk vertelt is dat hij niet daar is als wij hem zoeken in zijn graf.  Aan de andere kant: we snappen het wel. Als iemand er niet meer is, dan zoek je toch op plekken die aan hem of haar raken. Dan ga je naar het strand waar je altijd samenliep of loop je met je hond jullie rondje. Of je pakt de fiets naar IJsselhof, zet je wat plantjes recht op het graf en staar je naar die oude hoge bomen die hun takken uitstrekken naar de hemel. Natuurlijk, wat je verloren bent, vind je daar niet en toch helpt het soms even om met je gedachten dicht bij die ander te komen.  
 
Zo gaat ook Maria, zo vol van verdriet dat ze het amper nog kan geloven op weg naar dat graf. Maar ook zij ziet dat Hij er niet meer is. Zelfs zijn lichaam niet meer. Dan ziet ze door haar tranen heen een man staan waarvan ze denkt dat het de tuinman is. Hij vraagt haar: waarom huil je? Wie zoek je? “Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd dan kan ik hem meenemen. Dan roept Jezus haar bij haar naam en zegt: Maria. Dan keert Maria zich om en roept uit: Raboenni. Meester. Jezus roept Maria bij haar naam zoals God Mozes bij zijn naam riep. Maar ogenblikkelijk zegt Jezus daarbij: Houd me niet vast! Net als bij Mozes die God ontmoette, is er iets veranderd. Jezus is er, ja, Hij is nabij maar hij is er nu ook anders. Hij is niet meer vast te grijpen naar menselijke begrippen. We raken hier opnieuw aan een geheim. Net als God wil Hij ons nabij zijn, maar op een andere manier dan voorheen. We worden namelijk geroepen om vanaf nu te gaan leven in en naar zijn Geest. Wij mogen nu zelf die tempel worden waar hij wil wonen, wij mogen samen dat levende lichaam van Christus zijn. Maria moet Jezus niet vasthouden, voor zichzelf, nee, zij moet het de anderen gaan vertellen. Zij is de apostel van de apostelen. Mijn Vader is jullie Vader, mijn God is jullie God zegt Jezus haar nog. Maria moet Jezus niet vasthouden, maar wordt net als Mozes geroepen om het verhaal verder te vertellen. Ik stuur jou. Pas als ook wij werkelijk gaan leven in Zijn Geest kunnen we zeggen: Hij is waarlijk opgestaan.  
 
Tot slot een voorbeeld waar veel van deze lijnen samenkomen. Het staat beschreven in een prachtige autobiografie ‘Mijn jaren van geloven’ van theoloog Niek Schuman. Ook zo’n bekende “liedjesschrijver” en liturg. In dit boek vertelt hij over zijn periode in Latijns-Amerika en de zogenaamde dwaze moeders. Juist die vrouwen konden Maria in die tuin zo goed begrijpen. Ook zij waren immers op zoek naar hun geliefden die verdwenen en vermist waren geraakt onder de dictatuur van de militaire junta. En ook zij stelden steeds weer die vraag: Donde estan? Waar zijn ze? Nog steeds dwalen er dwaze moeders over onze wereld. Joodse moeders, Palestijnse moeders, moeders uit Oekraïne, uit Rusland. Moeders van vluchtelingkinderen en gelukzoekers. Moeders van kinderen en mannen vermist, vermoord, verdwenen. Moeders zoals die dwaze moeders uit Argentinië. Donde estan? Waar zijn ze? En zij begrijpen maar al te goed die vraag van Maria die hier op eerste Paasdag klinkt, bij een graf dat leeg is: Waar is Hij? “En ook voor hen was het eerste antwoord: hij is hier niet. En toch bleef het daar het niet bij, want ook die dwaze moeders in Argentinië kwamen in beweging en juist zij gingen nu zelf helpen in de roep om recht en gerechtigheid. Zo zette het leven van die vermoordde mannen en zonen zich voort in het engagement van deze vrouwen. Zoals ook Maria Jezus niet voor zichzelf houdt, maar loslaat om het de anderen te gaan zeggen zodat ook zij kunnen gaan leven in zijn geest. En als ook wij zo, levend in zijn Geest, aanwezig durven zijn in onze wereld dan is Hij waarlijk opgestaan. Als wij zo aanwezig durven zijn in onze wereld dan zijn wij waarlijk lichaam van Christus, als wij opstaan tegen onrecht, als wij opstaan voor hen die onrecht wordt aangedaan. Dan houden wij het verhaal levend, dat verhaal van de Levende. Wij zijn het lichaam van Christus als wij staan waar Hij voor opstond. 

Op een zondag wonen we een viering bij met pater Uriel Molina vertelt Niek Schuman. Pater Uriel vertelt plechtig van de dood van een gemeentelid dat vermoord is in de strijd. Zijn moeder is er en wij worden uitgenodigd haar de vredeskus te geven. Aan het slot van de lange dienst roept vervolgens iemand de naam van die dode jongen: Jose Felix Lopez. En heel die gemeente roept terug, met één stem: Presente. Dit is waarlijk ‘het lichaam van Christus’ zonder enig automatisch geprevel, zegt Niek. Zo mogen ook wij het lichaam van Christus zijn als wij staan waar Hij voor opstond: een rechtvaardige wereld waar niet de dood heerst. Daarom noem ik vandaag zijn naam in uw midden: Jezus van Nazareth? (en u antwoord dan………… ) Presente! Jezus van Nazareth? Presente. God weet het komt goed! De Heer is waarlijk opgestaan. Halleluja. Amen.