Preek Goudse Glazendienst zondag 19 januari 2025 

Preek van ds. David van Veen
St. Janskerk Gouda

In deze viering staat de bovenkant van glas 23 centraal. Online: kunt u het glas hier vinden: 
Daar is het ook mogelijk om op details in te zoomen. 

Er zijn tijden waarin profeten nodig zijn. Profeten die opstaan en aan de kaak stellen wat tegen Gods bedoelingen ingaat. Profeten die de mensen proberen wakker te schudden omdat ze andere Goden blind lijken te volgen. Profeten die vragen: “Is deze oorlog nu echt gerechtvaardigd? Niet in mijn naam”, zeggen zulke profeten. “Niet in naam van de Eeuwige.” Profeten die kritische vragen stellen bij het slaafse volgen van hen die met hun gouden haren gouden bergen beloven, maar waarbij leugen waarheid is geworden. Waar barmhartigheid wordt geofferd voor nog meer groei. Waar geld meer telt dan een mensenleven. Profeten die vragen: “Wat heeft nu de meeste autoriteit? Door wie laten u zich gezeggen? Zijn dat de hardste schreeuwers? Is dat wat de meerderheid vindt of blijven we daardoor anoniem en worden wij wegkijkers?” Er zijn tijden waarin profeten nodig zijn. Misschien leven wij wel in zulke tijden? Zijn wij zelfs zulke profeten… 

Elia is in ieder geval zo’n profeet. Hij kan zijn mond niet houden. Hij is de grote profeet die het opneemt tegen Achab. En Elia, zijn naam betekent dan ook: Mijn God is Adonai. Daar staat hij voor en daarmee staat hij tegenover die andere god die de mensen zo slaafs volgen. Baäl, de god van de vruchtbaarheid, van groei en vitaliteit, van oorlog en macht. Een god die zegt te geven, maar vooral nadat hij zelf genomen heeft en over de rug van kinderen offers eist. En gaat het eigenlijk niet altijd zo? In ons verlangen naar meer, krijgen we ten diepste juist minder omdat we onze menselijkheid, onze tijd, onze vriendschappen, onze liefde zo vaak opofferen. Elia organiseert daarom een Godenstrijd. We zullen eens zien wie nu echt de sterkste is, het meest betrouwbaar. Let wel: Elia doet dit op eigen initiatief en niet omdat God hem dit vraagt. Een niet onbelangrijk detail zo zal nog blijken. Maar eerlijk gezegd snappen we hem wel. Ook wij verlangen misschien wel eens naar een teken. Onze wereld is inmiddels zo onttoverd, terwijl die wereld vroeger zo vanzelfsprekend vol was van tekenen van God. Ook wij liggen soms wakker in de nacht en vragen dan wel eens: “Bent u daar God? Bent u daar echt God? Heeft u van doen met mijn leven?” Elia wil aan waarheidsvinding doen. Hij wil de feiten laten spreken. Dát moet de mensen overtuigen. En ook dat snappen we wel, want waarheidsvinding is alleen maar ingewikkelder geworden. Feiten worden verdraaid. Niet feiten zijn uitgangspunt voor de ontwikkeling van beleid, maar vooral hoe mensen het ervaren. Sterker nog: leugens zijn tot waarheid verheven, niet hoe iets is, maar hoe je brengt, is doorslaggevend. Je kunt er tegenwoordig zelfs president mee worden… 

Laten we afspreken bij de berg Karmel zegt Elia. En daarmee zijn we zo’n beetje bij het Goudse glas van vandaag aanbeland zoals in de bovenkant van dit glas 23 te zien is. De vorige keer ging het over de onderkant van dit glas waarop de voetwassing door Jezus is te zien. Het glas geschonken door de zus van Filips II, Magaretha van Parma, die nu even op museumvakantie is in Oudenaarde waar ze vandaan kwam en die een tentoonstelling aan haar wijdt. Beide afbeeldingen in dit glas hebben ook wel met elkaar te maken. Beiden zijn een teken dat gegeven wordt. Bij Elia het brandende offer en bij Jezus die de leerlingen als teken de voeten wast, die zelf offer wordt in zijn gestalte van een dienstknecht. Maar daar zit dan gelijk ook gevoelsmatig een verschil, want bij Elia stijgen we ten hemel met vuur dat neerslaat als een bliksem, als een teken van Gods macht terwijl Jezus juist in nederigheid afdaalt, iets aflegt, als een teken van Gods liefde. Het bovenste deel van het glas legt precies het moment vast waarop Gods vuur het offer van Elia aansteekt. En bijzonder: we zien God boven in het glas afgebeeld. En dat is zeker geen vanzelfsprekendheid. Sterker nog: de predikanten hebben dit stuk glas in 1622 daarom laten verwijderen. Gij zult immers God niet afbeelden. Dat waren nog eens tijden, want ik denk dat deze dominee dit anno 2025 niet meer voor elkaar zou krijgen. Hoe dan ook: de afbeelding is uiteindelijk in 1915 weer teruggeplaatst waardoor wij er nu weer naar kunnen kijken. Maar God is niet alleen, want we zien een schare van engelen alsof het weer kerst is. En die engelen zijn drukdoende.  Deze hemelse schare steekt flink de handen uit de mouwen. Om de grootheid van God te bejubelen op hun bazuinen, maar we zien linksonder ook nog een duivel met de handen op de rug gebonden liggen als teken dat er blijkbaar ook in bovenaardse gewesten gestreden is. En onderaan zien we nog twee engelenhoofden die padvinder-praktisch het zojuist ontstoken vuur nog verder aanblazen. We zien dat het vuur van God nog maar net het offer in brand heeft ontstoken. In het midden van de afbeelding het offerblok met de stier waaronder en waarboven we de likkende vlammen ontwaren. In het midden links het offerblok met de stier voor Baäl met daarachter zijn priesters met messen in de handen waarmee zichzelf snijden en verwonden. Ik zei al: Baäl is een god die vooral neemt. Is een god die bloed wil zien. Links achterin het beeld zien we nog de ruïnes van tempels waarvan in eentje het beeld van de Romeinse god Jupiter staat, de Romeinse variant van Baäl. Alsof het glas ons zegt: Let op die afgod Baäl kan in iedere tijd zomaar weer de kop op duiken. Maar de priesters van Baäl raken steeds verder in extase met hun geschreeuw, hun gedans terwijl ze zichzelf verbonden. En Elia wrijft het er nog meer in: “Misschien moeten jullie wat harder roepen? Want misschien slaapt Baäl wel? Of is hij op reis gegaan?” En de priesters van Baäl dansten en sprongen nog harder in wat letterlijk een bloedbad aan het worden was, maar er gebeurde niets.  

Dan is het Elia’s beurt en we zien hem rechtsonder in het glas, geknield in de kleur blauw met zijn handen biddend geheven. Even daarvoor had hij het offer nog kletsnat laten maken, zodat het wonder nog groter zou zijn. Naast Elia zien we nog een man in het groen staan met een kruik in zijn hand en een lege kruik aan zijn voeten. Hij lijkt trots te wijzen naar brandoffer dat hij even hiervoor nog kletsnat heeft gemaakt. En zijn wijzende vinger volgend zien we het moment dat het gebed van Elia wordt verhoord. We zien het moment dat de hemel zich opent met God en zijn engelen, zijn vuur neerdaalt en het offer in vlammen begint te zetten. We zien als reactie op de gezichten van de mensen de verbijstering en de verwondering. En één scene later zouden we ze zich allemaal op de knieën laten vallen om met één stem te roepen: Adonai is God, de Heer is God. En het antwoord van Elia daarop luidt dan: Grijp de profeten van Baäl. En Elia laat ze allemaal opbrengen. Het waren er 450. Tja, daar word je dan toch een beetje stil van. Enerzijds om dat God thuis heeft gegeven, de strijd ten goede is beslist, maar anderzijds voelt het juist ook niet helemaal goed. Al dat bloed, al dat geweld en dat kunnen we dus niet alleen in de schoenen van de Baalpriesters schuiven, want niet alleen de stier wordt door het vuur verteerd ook zijzelf moeten er volgens Elia allemaal aan geloven. En natuurlijk je kunt het gelijk aan je kant hebben, heb je recht op zelfverdediging, maar je kunt ook doorslaan, te ver gaan en is dat wat hier niet met Elia gebeurd? En misschien hadden we al eerder in dit verhaal zo onze moeite. Zo’n wedstrijd aan wiens kant God staat. Bloed, vuur, geweld rijmt dat allemaal wel met ons godsbeeld? Bovendien kun je je afvragen of deze hele wedstrijd niet alleen een idee van Elia zelf was. Dat hij hier gehandeld heeft zoals Mozes die na het gemor van de Israëlieten op de rots sloeg en zei: God zal u water geven. Maar ook hij sprak toen voor zijn beurt, alsof ze vooral dachten: als ik God zou zijn. En is dat wat Elia zich een hoofdstuk later niet realiseert als hij alleen in de woestijn is en zegt: ik ben niet beter dan mijn voorvaderen. 

Ja, want een hoofdstuk later treffen we Elia alleen in de woestijn aan. De profeet die zojuist bij de berg Karmel nog heeft laten zien dat zijn god de grootste is, is een hoofdstuk later volledig de weg kwijt lijkt het wel. Alsof hij zich daar op die berg heeft overschreeuwd, omdat hij misschien zelf vooral als een vuur, als een bliksem, als een woedende storm was. De stellige Elia is even later vol van onzekerheid. Het heilig vuur is dan bij hem gedoofd en hij is opgebrand. Elia heeft een burn-out zouden we nu zeggen. En waar hij een hoofdstuk daarvoor het hele volk Israël nog wist te overtuigen, kan hij nu niet eens zichzelf meer overtuigen. Hij is leeg, op en depressief zegt hij: het is genoeg geweest, Here, neem mijn leven maar. Gelukkig zijn er dan nog engelen in ons leven die naast ons gaan. Eet wat, drink wat. En vergeet niet, voordat we gaan psychologiseren – hoe goed en nodig dat ook is – een mens, een depressief mens, heeft eerst weer wat structuur nodig. Gezond eten, beweging, frisse lucht, goede nachtrust, het is zo basaal maar daardoor zo belangrijk. De engel beurt hem op en zegt hem naar die andere berg te gaan. Het is lange reis door de woestijn, 40 dagen is hij onderweg, maar dan komt aan bij de berg Horeb, ook wel de berg Sinaï. En de schrijver maakt het ons zo wel duidelijk: u moet hier nu even aan Mozes denken, aan de tien leefregels die hij hier ontving. Die tien leefregels die zijn geschreven om ons mensen te bevrijden van wat ons knecht. Die er op wijzen hoe wij kunnen leven, hoe wij samen kunnen leven. Dat we ons leven met God in verband mogen brengen om zo met hem in een verbond te kunnen leven. Elia moest terug, terug naar die bron, terug naar die woorden van God. Van de berg Karmel naar de berg Horeb. Maar Elia gaat zoals Mozes de berg niet op, maar kruipt weg in een grot. Dan klinkt een stem: Elia, wat doe je hier? De stem van de Ene die ook zei: Adam, mens, waar ben je toch? Het kost wat om jezelf onder ogen te komen en de reis naar jezelf is er vaak eentje met een omweg. Het is een beetje zoals broeder Kefas uit mijn klooster dat altijd zegt. Hij zegt: “De wereld is vol met herrie en ruis, waardoor we ons maar moeilijk kunnen richten op de stem van God. En ruis is als gruis. Dat gruis moest eerst naar de bodem zakken. Pas dan kunnen we weer helder zien.” 

En dan – ik lees u de Naardense of Goudse bijbelvertaling -

Hij zegt:  
ga naar buiten en ga op de berg staan  
voor het aanschijn van de Ene!  
Ziedaar, de Ene die voorbijtrekt,  
en een geestesstorm, geweldig  
en sterk,  
die bergen verscheurt  
en steenblokken verbrijzelt  
voor het aanschijn van de Ene uit;  
maar niet in die geestesstorm is de Ene, 
na de geestesstorm een aardbeving,  
maar niet in de aardbeving is de Ene. 

Na de aardbeving een vuur,  
maar niet in het vuur is de Ene;  
na het vuur  
de stem van een zachte stilte. 

Het geschiedt als Elia dat hoort  
dat hij zijn aanschijn omhult  
met zijn luisterrijke mantel.  
Hij gaat naar buiten  
en blijft staan in de ingang van de spelonk;  
en ziedaar, tot hem een stem  
die zegt:  
waarom ben je hier, Elia? 

Bij Mendelssohn-Bartholdy klinkt dat zo: 

Rezitativ; ‘ Herr. Es werd Nacht um mich’ en Chor’ Der Herr ging vorüber’ van F. Mendelssohn - Bartholdy 

Uiteindelijk komt Elia dus zijn grot uit. Een grot die als een graf was, maar waar de woorden klonken: “Gij mens, kom uit, open uw dode oren, kom uit het graf dat u omsluit, kom uit en word geboren.” Elia ontmoet God niet in de storm, niet in de aardbeving en niet in het vuur. Niet in het grootste, niet in het meeslepende. Nee, hij ontmoet God in de stilte als hij op zijn kwetsbaarst is. Hier openbaart zich een God die er wil zijn op het dieptepunt van zijn leven en in de engel die hem opraapt, opbeurt, aanraakt en te eten geeft. Die zegt: luister, de morgen is vol nieuw geluid- werp af uw boze dromen. Elia is de mens waarbij alle herrie en ruis als gruis naar de bodem is gezakt. Hij zo weer ontvankelijk is geworden. Zijn ziel was onrustig, totdat hij rust vond bij God. Zo kwam Elia van de berg Karmel weer bij de berg Horeb. Zo kwam hij weer terug bij de bron van zijn bestaan. 

Er zijn tijden dat we profeten nodig hebben. Misschien leven wij wel in zulke tijden? Zijn wij zulke profeten? Ja, zeker, maar er zijn ook tijden waarin we profeten nodig hebben die de bron weer weten te vinden, daar waar het hart van God klopt. Profeten die de stem van de zachte stilte verstaan en in hun hart als een troostend fluisteren horen zingen: De zachte krachten zullen zeker winnen….. 

Amen  

Hierna zongen we van lied 630